Als gevolg van het carpaal tunnel-syndroom kan je allerlei klachten krijgen rondom de hand. Om diezelfde reden kan het dan ook belangrijk zijn om deze hand te gaan opereren. De vraag is alleen: mag je na een operatie aan het carpaal tunnel-syndroom wel autorijden?
Wat is het carpaal-tunnelsyndroom?
Bij het carpaal tunnel-syndroom heeft men last van doofheid, pijn en/of tintelingen in de hand. In de handpalmzijde van de pols ligt de carpaal tunnel. Bij deze stoornis hebben patiënten een te nauwe tunnel, waardoor de middelste handzenuw in de knel komt. Het syndroom komt vaker voor bij vrouwen dan mannen. Vaak is de stoornis gerelateerd aan de zwangerschap en borstvoeding, of komt het syndroom vaak voor in de menopauze. Verder hebben vooral mensen tussen 45 tot 64 jaar oud last van de stoornis of komt het syndroom vaak voor bij mensen met reumatoïde artritis, artrose van de hand, een te langzaam of te snel werkende schildklier, diabetes, overgewicht of na een breuk in de hand of pols.
Mag je rijden autorijden na een operatie van het carpaal tunnel-syndroom?
In principe wordt het aangeraden om minimaal twee weken na een operatie van het carpaal tunnel-syndroom geen auto te rijden. Verder is het handig om dit met de huisarts te bespreken. Hij kan een goede schatting maken van de situatie en bepalen wanneer je wel weer de weg op kunt…
Hoe wordt het carpaal tunnel-syndroom opgemerkt?
Tijdens een gesprek met de huisarts zal er gekeken en gevoelt worden aan jouw handen en armen. Ook zal er gevraagd worden naar de klachten. Meestal heeft de huisarts dan ook snel door of het om het carpaal tunnel-syndroom gaat. Toch is dit niet altijd het geval. In dit geval kan de huisarts voor een doorverwijzing zorgen naar een neuroloog. De neuroloog kan vervolgens een EMG of echo-onderzoek uitvoeren op de zenuwen.
Met een EMG worden er op verschillende plekken op de hand schokjes uitgevoerd om te kijken hoe snel bepaalde zenuwen in de hand de signalen doorgeven. Bij het carpaal tunnel-syndroom zou dit namelijk langzamer dan normaal moeten gaan.
Via een echo kan er naar de zenuwen in de hand gekeken worden. Als deze er dikker dan normaal uitzien, wijst dit op het carpaal tunnel- syndroom. Verder zal er in het gesprek met de huisarts worden aangeraden om de hand zoveel mogelijk te blijven gebruiken. Tenzij dit te veel pijn doet natuurlijk. Op deze manier kan je namelijk voorkomen dat de hand of pols stijf wordt.
Welke behandelmethoden zijn er voor het carpaal tunnel-syndroom?
Voor het carpaal tunnel-syndroom zijn verschillende behandelingen mogelijk. In gesprek met de huisarts kan uiteindelijk besloten worden welke behandeling het meest passend is. In veel gevallen wordt er aangeraden om even af te wachten om te kijken of de klachten vanzelf overgaan. Hierbij zou de patiënt bijvoorbeeld gebruik kunnen maken van pijnstillers als paracetamol, ibuprofin, naproxen of diclofenac. Als iemand veel klachten heeft of door de stoornis zijn handen niet meer goed gebruiken, kan er gekozen worden voor een spalk of prik. De spalk kan je zowel overdag als in de avond dragen en kan ervoor zorgen dat de klachten over de tijd af zullen afnemen. Met een prik kan er een medicijn in de pols worden geïnjecteerd die de ontstekingen in het gebied kunnen remmen. Tot slot kan de hand of arm ook nog geopereerd worden. Dit wordt echter alleen aangeraden, als het syndroom voor erg veel pijn zorgt.